Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Van [36]het uiterste einde der aarde horen wij psalmen, [tot] verheerlijking des [37]Rechtvaardigen. [38]Doch [nu] zeg ik: [39]Ik word mager, ik word mager, wee mij! de trouwelozen handelen trouwelooslijk, en met trouweloosheid handelen de trouwelozen trouwelooslijk. 36. Hebreeuws, van den vleugel der aarde. 37. Te weten Gods; zie de voorgaande verzen. Anders: dat den gerechtige ene heerlijkheid [gegeven zij], te weten al dengenen, die God uit genade rechtvaardig maakt, en versta dan door de heerlijkheid de heerlijkheid der kinderen Gods; Rom.8:30. 38. Hier begint de profeet wederom te spreken van de verstoring van het Joodse land, alsof hij zeide: Maar als ik aanzie de ongeregeldheid der mensen, en wel wetende dat God dezelve niet altijd zal ongestraft laten, zo spreek ik al klagende, gelijk volgt. 39. Dat is, ik neem mij dit zo ter harte, dat ik verdwijn van treurigheid, aanziende de trouweloosheid van den grootsten hoop mijner landslieden, waarmede zij den toorn Gods over zich verwekken. Anders: ik teer uit, ik teer uit.